Skip to main content

Wat er vooraf ging aan die nacht…

De Dijkbrand

in de nacht van 6 op 7 oktober 1944

Als operatie Market Garden in september 1944 eindigt en de brug van Arnhem niet op de Duitsers veroverd wordt, ontstaat er een nieuwe frontlinie in Nederland. Het deel van de Betuwe gelegen aan de overkant van de Waal, tegenover de Waaldorpen Boven-Leeuwen, Beneden-Leeuwen, Wamel en Dreumel, blijft bezet door de Duitsers. Op 6 oktober wordt het land van Maas en Waal officieel bevrijd van Duitsers verklaard. De oorlog barst hier los. De vijand doet er alles aan de frontlinie tactisch zo goed mogelijk in te richten. Het vernietigen van huizen aan de dijk is daar een onderdeel van.

Drie bootjes met daarin ongeveer 25 Duitse militairen komen in de nacht van 6 op 7 oktober vanaf de overkant naar de dijk ter hoogte van Beneden-Leeuwen en steken meer dan 40 gebouwen, vooral woonhuizen, maar ook bedrijven, in brand. Er vallen geen doden, maar de materiële schade over een afstand van 2500 meter tot in Boven-Leeuwen is ongekend groot. Van de een op de andere dag verliezen heel veel gezinnen hun huis.

Hoe het begon

Mevrouw van Hoften-van Rossum woonde aan de onderdijk. De huizen aan dit stuk van de Waalbandijk zijn door de Duitsers niet in brand gestoken. 

Vader en moeder van Rossum woonden  met kinderen in een huis, dat aan de voet van de dijk stond, tussen het huis van Linnart Lemmers en dat van De Lorijn, “de Kuin” in. Bij Lemmers hadden ze drie zoons, Dolf, Wim en Jan. De ondergrondse zat vaak bij Lemmers in huis, omdat Wim actief was in het verzet.

Toen het gevaarlijk werd aan de dijk in september ’44 mocht en kon je niet meer op de dijk komen. Mensen voelden dat er onraad op komst was. Bij noordenwind kon je ’s nachts horen dat er activiteit was aan de overkant. Vader van Rossum keek vaak vanuit het dakraam naar de Waal  en de overkant. Ook op die avond van de 6e oktober. 

Opeens zag hij drie boten uit de richting IJzendoorn met de stroom mee over komen roeien.  Vol met Duitsers! Hij begreep meteen dat er gevaar dreigde. Vader alarmeerde het gezin: “We moeten weg! Er komen Duitsers aan! Weg! Weg!” 

In korte tijd waren we buiten. We hadden gauw nog het een en ander in koffers gestopt. En weg waren we. In onze angst gingen we dwars door greppels, door de boomgaard van Wakker, tussen bessenpollen door, via de Wielepas weg van de dijk. In een greppel lieten we in onze haast koffers staan. Achter ons hoorden we verschrikkelijke knallen. We zagen dat er huizen in brand vlogen en dachten dat de brand de knallen veroorzaakte, maar het kon ook door iets anders gekomen zijn…. 

Toen we bij de Retstraat waren zagen we achter ons de lucht boven de dijk rood kleuren. De vlammen laaiden op uit de huizen van de zusters Mooren en verderop richting De Pelikaan. Verder vluchtten we. Uiteindelijk strandden we in de Bonderweg. 

De dag na de brand

Piet van de Hurk verklaart dat het een wonder is, dat er geen slachtoffers zijn gevallen op de dag na de brand. “Half Lauwe liep uit en stond op de dijk. Er is geen schot gevallen vanaf de overkant!” 

Veel weten de nog levende getuigen niet meer te vertellen van wat zij gezien moeten hebben op die dag. Zij waren jong, hadden misschien vooral oog voor hun eigen huis en de kleine dingen die misschien nog in de brandhopen te vinden waren. 

Het zijn ook vooral details die nog tot ons komen. 

Piet van de Hurk: 
“Wij kwamen bij Wim Lemmers, de slager, de dijk op (oprit Ringkade). Daar moet ik oog in oog gestaan hebben met de ramp die zich op de dijk heeft afgespeeld. Het eerste wat me is bijgebleven waren de nog brandende vaten olie en teer, die buiten of binnen het onderhuis van Van Os (café het Veerhuis) lagen te branden. 

De “mastkoker” (hijsinstallatie om schepen te laden of te lossen) was nog het enige dat overeind stond naast wat muurresten. Verderop kwam ik langs de stallen van Van Heck. Daar stonden de paarden verbrand nog rechtop in de boxen. Een gruwelijk gezicht.” 

Als getuigen gevraagd wordt om een overzicht te geven van het panorama, dat de dijk toen geboden moet hebben, vallen ze stil. Het lijkt wel of degenen, die het hebben gezien, het beeld van de dijk uit hun geheugen hebben gebannen. Er zijn ook kinderen van bewoners van afgebrande huizen, die er nooit iets over gehoord hebben. 

Er is dan wel verteld dat hun woonhuis verloren was gegaan, maar ouders wilden er dan verder niets over kwijt. Over de angst en hoe het concreet in zijn werk ging, werd niet gepraat. Waarschijnlijk is het geleden verdriet ondraaglijk geweest. De herinnering verdringen is dan een middel om het leven weer op te pakken. 

En dan is er ook de veerkracht van die kinderen die het meegemaakt en gezien hebben. 

Jan van Gelder verklaart: “Na een paar dagen speelden wij kinderen tussen de ruïnes van de verbrande huizen” 

Een nieuwe frontlinie

Op 6 oktober wordt Maas en Waal door de officiële instantie bevrijd verklaard. In de eerste dagen na de dijkbrand wordt duidelijk dat de scheidslijn tussen bezet en bevrijd gebied de Waal zal zijn.  

9 oktober 
Duitsers proberen weer over te komen, maar ze komen niet aan deze kant. De ondergrondse is nu goed bewapend en heeft assistentie van de Irenebrigade. 

10 oktober 
De eerste officiële compagnie stoottroepers arriveert vanuit Eindhoven. Zij worden gelegerd van Boven-Leeuwen tot Dreumel. De ondergrondse bezetting wordt gelegerd vanaf Dreumel tot Heerewaarden. Zij schrijven zich in bij de Binnenlandse strijdkrachten en vormen vanaf dat moment de 7e compagnie. Rond Heerewaarden begint de westelijke frontlijn met de Duitsers. Fort Andries bij sluis Andries heeft een Duitse bezetting. 

12 oktober 
Weer overkomende Duitsers. Ze werden gevangen genomen. Ze bekenden brand te willen stichten. Een stukje dijk aan het begin van Beneden-Leeuwen was ongehavend, hadden de Duitsers ongemoeid gelaten. Ze hadden hun vernietigingswerk af willen maken. 

15 oktober 
Aan de overkant wordt een boerderij in de uiterwaarden (fam. van Gemert) in brand gestoken. 

In Maas en Waal is men in oktober langzamerhand tot het besef gekomen, dat de Duitsers in de Betuwe zullen blijven. Inwoner aan de Waalzijde gaan een gespannen tijd tegemoet, waarin zij dagelijks met wederzijdse vijandelijkheden geconfronteerd zullen worden. Dorpen zullen onder vuur blijven liggen. Op straat is men niet veilig.  
Op den duur gaan mensen in kelders of andere schuilplaatsen slapen. 

Nabeschouwing

De beschrijving van deze episode roept een beeld op van een streek, die van de een op de andere dag in oorlogsgeweld verzeild raakt.  

Maas en Waal maakte in de tweede wereldoorlog tot dat moment tweemaal werkelijk kennis met geweldsactiviteiten: de evacuatie bij het begin van de oorlog en de meistaking in 1943, waarbij de bezetter de bevolking confronteerde met gewapend geweld en ontneming van vrijheid. Vijf inwoners werden gefusilleerd en verschillende personen kwamen in een werkkamp terecht.  

En natuurlijk was er individueel leed. Families raakten zonen kwijt bij de oorlogshandelingen op de Grebbeberg. Jongemannen werden tewerkgesteld in Duitsland. Sommigen kwamen nooit meer terug. 

De streek had zich tot deze tijd niet echt in oorlogsgebied ervaren. Van ver had men de schermutselingen op de Grebbeberg kunnen volgen. De Jodenvervolging ging aan de streek voorbij. Naderhand bleken toch inwoners bemoeienis gehad te hebben met onderduikers. 

Last van controleurs, landwachters en NSB’ers had men uiteraard, maar het leven ging hier op het platteland gewoon zijn gang.  

Er kwam op den duur een ondergrondse, die zich bezig hield met doorvoer van piloten en andere onderduikers. Deze beweging was ook actief in het verzamelen van distributiebonnen. Een enkele actie bracht enkele leden in verlegenheid. Nadat bij de betreffende actie een landwachter was omgekomen, werd er door de Duitsers grondig onderzoek gedaan naar de daders. De ondergrondse moest een veilig heenkomen zoeken. Maar na verloop van tijd durfde men zich weer te vertonen.  

De bezetting had ook economisch gunstige kanten. Het gebrek aan tabak in Nederland gaf de teelt ervan in Maas en Waal een bijzondere impuls. Sommige telers konden hun wat benarde financiële positie wat verstevigen.  

Na de meistaking was er dat ene lichtpunt: 6 juni 1944. Maar al snel werd duidelijk, dat de bevrijders niet zomaar in Maas en Waal zouden arriveren. 

Als dan operatie Market Garden in de lucht aan de Maas en Walers voorbijtrekt op 17 september 1944 en men ervaart wat de bedoeling van dat alles is, als op 20 september werkelijk de eerste bevrijders zich vertonen in Maas en Waal en ook aan de Waalkant, als dan ook met enig militair vertoon Duitse schepen op de Waal worden beschoten, moet zeker bij de ondergrondse een gevoel van machteloosheid zijn weggeëbd. 

De mannen in hun blauwe overall bekenden vanaf 19 september openlijk kleur. Zij konden zich bewapenen, omdat vanuit Nijmegen buitgemaakte wapens hen ter beschikking werden gesteld. Iedereen wist, dat aan de overkant van de Waal de situatie (nog) niet veranderde en dat vanuit die richting gevaar voor de bevolking te duchten was. Met een oranje band om de arm posteerden zij zich aan de dijk in de wetenschap, dat een grote horde Duitsers niet te weerstaan zou zijn, maar dat zij in ieder geval van zich af zouden bijten. 

In die situatie schoot men bij wijze van spreken op alles wat bewoog en binnen het schootsveld van de meestal primitieve wapens kwam. Oog in oog staande met leden van de Kriegsmarine, die vanaf 18 september de veerpont tussen Wamel en Tiel bemanden, gebeurde datgene wat in de gegeven situatie voor de hand liggend was. 

Nadat het veerhuis door Duitsers op 19 september in brand was geschoten kwam de ondergrondse in actie. Nu men over wapens beschikte werd gehandeld als was Maas en Waal in oorlog met de overkant. Er werd geschoten op Duitse soldaten, die zich op de veerpont bevonden. De boodschap was duidelijk: Duitsers worden aan deze zijde van de Waal niet meer getolereerd. 

Voor de Duitsers moeten deze eerste “speldenprikken”, het beschieten van schepen op de Waal, het sein zijn geweest, dat niet alleen in Arnhem en Nijmegen, maar ook hier vanuit Maas en Waal de vijandelijkheden begonnen zijn. Mochten de Duitsers het gevoel of de wetenschap gehad hebben, dat naast Engelse militairen ook burgers daadwerkelijk de strijdbijl hadden opgegraven, dan was een afschrikkingsactie een probaat middel om de agressiegevoelens van de overkant in te dammen. 

Het in brand steken van gebouwen, die in het schootsveld liggen, als uitkijk kunnen fungeren of die de dekkingsmogelijkheden van een tegenstander aanzienlijk kunnen vergroten, is een voor de Duitsers vaker gebruikt middel. Zo gingen vanaf 18 september vele woningen in Nijmegen verloren door brandstichting met het hierboven vermelde doel. Het platbranden van woningen aan dijken was destijds bij de inval in de meidagen van 1940 ook voor de Nederlandse verdedigers een probaat middel om een frontlinie strategisch in te richten. In Niftrik aan de Maas zijn destijds zo de dijkhuizen verdwenen. 

Ook bij de tweede evacuatie van de Waaldorpen op 12 mei 1940 hanteerde het Nederlandse leger deze strategie aan de dijk in Beneden-Leeuwen. Terwijl de bevolking aan het evacueren was richting Alphen, kwamen er militairen de Waal over om alle huizen aan de dijk in brand te steken. Deze belemmerden hen het uitzicht. Ze hadden reeds twee woonarken met de gehele inventaris verbrand en droegen stro en petroleum in verschillende huizen. Maar toen kwam het bevel de huizen voorlopig nog niet af te stoken. 

Dagelijks komen gevechtswagens in de dorpen van Maas en Waal. Zij laten aan de overkant merken, dat zij er zijn, door wat te schieten naar de overzijde. Tegen de avond verdwijnen ze weer. Een inwoner van Tiel schrijft hierover in een dagboek, dat het niet kan uitblijven, dat de Duitsers dit schieten een keer zullen gaan beantwoorden. 

Ondertussen komen de Duitsers in de hoek van het front bij Ochten in een wel heel benarde positie. Enerzijds is er de liniedijk van Ochten richting De Spees aan de Neder-Rijn onder de Grebbeberg. Deze linie wordt uiteraard zwaar onder vuur genomen vanuit het bevrijde gedeelte van de Betuwe. Beschietingen vanuit Dodewaard worden gemeld. Maar op die plaats, in Ochten, worden de Duitsers van nog een andere zijde bestookt: vanuit Maas en Waal.

De Duitsers zetten vanaf 1 oktober alles op alles om de Betuwe weer te ontzetten. Nijmegen wordt zwaar bestookt door artillerie.  Vanuit de Betuwe worden de Duitsers zeer zwaar onder vuur genomen. Het dreunen is zelfs in Beneden-Leeuwen te voelen. Op 5 oktober voeren SS-bataljons in de Betuwe in oostwaartse richting aanvallen uit op de frontlinie Opheusden-Dodewaard. Daardoor wordt de frontlinie naar het oosten opgeschoven. Bij zonsopgang op 6 oktober proberen Duitse troepen opnieuw te penetreren in de geallieerde linie. Twee Amerikaanse bataljons weten de aanval af te slaan, waarna de binnengedrongen Duitse troepen zich moeten overgeven. 

Op het moment, dat de Duitsers beseffen, dat het zwaartepunt van het front komt te liggen op hun oostelijke linie Ochten-Opheusden, zullen zij zich gerealiseerd hebben, dat gevaar vanaf het zuiden, vanaf de Waalkant, niet denkbeeldig is. Vanaf die zijde zou door de geallieerden een aanval ingezet kunnen worden. Per slot van rekening hadden op 20 september de geallieerden zoiets al gedaan in Nijmegen: een oversteek. Wat zou er niet mogelijk zijn vanaf de Leeuwense kant op een plaats waar de Duitse bezetting en verdediging niet zo sterk was als bijvoorbeeld in Tiel. De tankversperringen die door de Duitsers in de straten van Tiel zijn geplaatst duiden erop dat zij ook rekening houden met een aanval op de stad zelf.  

De Duitse commandant zal in die situatie hetzelfde inzicht hebben verkregen als op 10 mei 1940 de aan de liniedijk in de Betuwe gelegerde commandant van het Nederlandse leger. Overste Hotz van 44 R.I. ontdekt op die dag, dat de Nederlandse troepen het land van Maas en Waal hebben verlaten. Een morele opdoffer, omdat hij dan moet concluderen, dat de linie, die aanvankelijk alleen gericht was op het oosten, nu ook een Front Zuid heeft gekregen. De vijand kan ook van over de Waal komen. 
Hij doet wat de Duitsers in 1944 ook doen: In allerijl stellingen aanleggen in IJzendoorn en plaatsen zoeken om zich te kunnen verdedigen tegen eventuele overvallen van de overkant. 

Wat de Duitsers vanaf 18 september 1944 hebben toegepast in Nijmegen, gaan zij ook toepassen in Beneden-Leeuwen. De geallieerden zouden in de huidige situatie gebruik kunnen maken van dekkingsmogelijkheden, die de dicht bebouwde dijk bij Beneden-Leeuwen te bieden had. De linie aan de rechterzijde, de Waal, moet voor de verdediger zo strategisch mogelijk worden ingericht: een ruim schootsveld, geen mogelijkheden tot verschansing, geen uitkijkposten, geen uitvalsbasis. 

Daarom moet de bebouwing aan de dijk verdwijnen. Dat Beneden-Leeuwen juist op 6 oktober, na gevechten op 5 en 6 oktober tussen SS bataljons en Amerikaanse bataljons om de frontlinie in de Betuwe tussen Opheusden en Dodewaard , wordt opgeschrikt door brandstichting aan de dijk, waarbij 43 huizen worden verwoest, ligt vanuit strategisch oogpunt dan ook voor de hand.  

Een lint van huizen staat daar aan de dijk. Juist op die plaats zijn de uiterwaarden tussen dijk en het strand van de Waal erg smal. De strang aan de voet van de dijk met een open verbinding naar de Waal zou een prima uitvalsbasis kunnen zijn voor een overstekende troepenmacht. Op weinig plaatsen aan de Waal komt de dijk zo nabij de vaargeul van de Waal. 

Bevreemdend is wel, dat de brandstichting begint juist op de plaats waar de dijk bijna het oeverstrand van de Waal raakt. De huizen westwaarts vanaf die plek, laten de brandstichters ongemoeid. Zo blijven 12 huizen gespaard, terwijl ook die huizen vanuit strategisch oogpunt voor verwijdering in aanmerking zouden komen. 

Het is dan ook niet verwonderlijk dat de Duitsers op 12 oktober alsnog een poging doen hun karwei af te maken. Gevangengenomen Duitsers erkennen dat hun doel brandstichting was. 

De Duitsers gingen bij hun actie met harde hand te werk. Op ruwe wijze dwongen zij de mensen hun huis te verlaten. Er werd geschreeuwd en op dwingende wijze gehandeld. Mensen moesten zo snel mogelijk naar buiten.  

Maar soms toonden de Duitsers ook een menselijke kant, zo vertellen sommige getuigen. Ze laten zieken naar een veiliger plek brengen. Geven een jongetje, dat staat te rillen van de kou een deken. Helpen een kind, dat iets dierbaars wil pakken uit het zojuist aangestoken huis, door het in de handen te stoppen. 

Zij leken niet uit op wraak. Ze waren niet razend van woede, die zij wilden botvieren op de radeloze dijkbewoners. 

Maar zij waren wel hard en efficiënt bij hun brandstichting. Zij dreven een paar mannen voor zich uit. Zij moesten dienen als een soort schild, omdat de Duitsers op een bepaalde plaats op de dijk zich ingesloten voelden door een grote groep vluchtende dijkbewoners. Even verderop lieten zij de mannen plaatsnemen tegen een muur om ze vervolgens………..vrij te laten. 

De bevolking is hevig geschrokken van dit oorlogsgeweld. Veel gezinnen waren van de ene op de andere dag hun huis kwijtgeraakt. In die rampnacht was tot ver in de omtrek de rode gloed aan de dijk te zien. Grote aantallen mensen kwamen met wat ze in de haast hadden mee kunnen nemen van de dijk gevlucht. Grote angst maakte zich meester van de bevolking. Naast angst ontstaat er bij de mensen boosheid over deze wandaad. 

Er rijzen vragen. Was dit ook gebeurd, als vanaf deze kant van de Waal men zich minder agressief had opgesteld? Had dit voorkomen kunnen worden, als de ondergrondse en de Irenebrigade wat minder duidelijk van zich hadden laten horen? Lag het niet voor de hand dat, evenals bij de gebeurtenissen rond de gijzelaars in Wamel, men een resolute reactie van de Duitsers, een represaille, kon verwachten? 

Dat men verklaringen zocht is heel begrijpelijk in de gegeven situatie. Dat zo kort op de gebeurtenis de schuldvraag werd gesteld, is menselijkerwijs gesproken verklaarbaar. De bevolking miste echter het overzicht om de juiste causale verbanden te leggen.  

Kennis over de gebeurtenissen in Nijmegen en de Betuwe ontbeerde men op dat moment. Wel hoorde men vlak voor de dijkbrand, dat het oorlogsgeweld buiten Maas en Waal in alle hevigheid losbarstte. Het kanonvuur in de verte deed zelfs in Beneden-Leeuwen de lucht trillen! 

Nu we de hele situatie in de Betuwe, rond Nijmegen en Maas en Waal in de periode tussen 18 september en half oktober 1944 kunnen overzien, kan het volgende worden vastgesteld. 

Deze streek kwam van de een op andere dag in een strategisch belangrijk oorlogsgebied terecht. Daarin probeerden twee partijen in genoemde periode hun posities te bepalen. Natuurlijke begrenzingen, zoals rivieren en dijken, werden gebruikt om de frontlinies vast te leggen. 

Beschietingen en brandstichtingen gaan daarmee gepaard. Ter hoogte van Maas en Waal kozen de Duitsers voor de oost-west linie de Waal als front.  In Maas en Waal zijn in het landschap geen belangrijke dwarsdijken te vinden, die als een frontlinie kunnen fungeren. De voormalige Maas-Waalstelling, lopend vanaf Puiflijk tot het Megense veer bij Appeltern had niet die strategische betekenis als de linie Ochten-De Spees in de Betuwe ter hoogte van de Grebbeberg. 

Waal en Betuwestelling hebben in deze regio vanouds gediend als de begrenzing in de zuidoostelijke hoek van de vesting Holland. Vanuit strategisch oogpunt is het begrijpelijk, dat de Duitsers de oude begrenzing, de liniedijk tussen Ochten en De Spees, hebben gekozen als front tussen door hen bezet gebied in de Betuwe en het door de geallieerden bevrijde gedeelte ervan.  

Na de mislukte slag om Arnhem waren de posities bij het invallen van de winter duidelijk. Consolidatie van deze begrenzingen in de oktobermaanden was een vanzelfsprekende zaak.  

Hoe hard de te nemen maatregelen ook waren voor de plaatselijke bevolking. De inwoners van de dorpen langs de Waal gingen een zware tijd tegemoet. Zeven maanden van beschietingen met mitrailleur en kanonnen. Uiteenspattende granaten en neerstortende V1’s.  

Veel dodelijke slachtoffers en grote oorlogsschade zijn te betreuren bij de bevrijding in mei 1945, als het stil geworden is, omdat het krijgsgeweld is geëindigd. 

De bevrijding van september 1944 wordt pas in mei 1945 gevolgd door de vrede.