Thema 4 Mei-Herdenking 2022:
De Wederopbouw en de Oorlog in Nederlands-Indië
Cor van Oijen
15 mei 1948 – 23 jaar
De oorlog is voorbij
… of toch niet?
…Terwijl men in Nederland puin aan het ruimen is en er nieuwe woningen worden gebouwd, fabrieken en agrariërs weer met behulp van Marshallhulp op gang komen, is ‘de Tweede Wereldoorlog’ in veel gezinnen nog geen geschiedenis.
In 1945 zijn veel Nederlandse jongens als militair op de boot gestapt om in Nederlands-Indië strijd te gaan leveren….
De wederopbouw
Na de bevrijding in 1945, voelden mensen de oorlog nog steeds.
Er was in het land een tekort aan levensmiddelen en allerlei waren, zoals kleding. Veel zaken konden alleen op de bon gekocht worden.
Op het platteland kwamen mensen wat voeding betreft relatief gezien, niet zoveel tekort. In steden en vooral het westen van het land was het bar slecht gesteld wat dat betreft.
Nelly Lemmers, een van de vele dochters uit het gezin van Oijen (op de foto eerste van links vooraan) vertelt in een gesprek aan Leo: “Wij kwamen niks tekort, omdat wij zelf op de boerderij genoeg te eten hadden. We hadden groente, fruit, varkens en kippen. Wij kregen na de oorlog bezoek uit Alkmaar en moeder gaf die mensen van alles mee. Er werd zelfs een kip voor hen geslacht. Die mensen konden hun ogen niet geloven. Zo goed als wij het hier hadden.”
Noodwoningen
Na de dijkbrand en de bombardementen met granaten, waardoor woonhuizen vernietigd of onbewoonbaar werden, waren veel dorpelingen verspreid over Maas en Waal en ver daarbuiten zelfs ondergebracht bij familie of kennissen. Die hadden hun huis ter beschikking gesteld om al deze daklozen op te vangen.
De woningnood was hoog. Zo snel als mogelijk worden er op vele plaatsen in het dorp noodwoningen gebouwd. Vaak van die witte huisjes met platte daken. Zoals in de hoek van de Korte Brouwersstraat en de dijk en langs de Trambaan. Tegenover de meubelfabriek van Salet stonden zelfs houten noodwoningen.
In 1948 verrezen de eerste permanente woningen in de Burgemeester Woutersstraat en de Beatrixstraat. Moderne nieuwe huizen, gebouwd naar de maatstaven van die tijd. In 1955 bereikte het nieuwe bouwen in Beneden-Leeuwen een hoogtepunt toen de Wielstraat werd gerealiseerd. Verschillende gezinnen die hun huis aan de dijk verloren hadden door de brandstichting in de nacht van 6 op 7 oktober 1944, kregen toen pas een volwaardig vervangend woonhuis. Stel je voor, meer dan tien jaar had dat geduurd.
Er is dus na de oorlog zeker sprake geweest van nood. De naweeën van de oorlog. Maar mensen voegden zich erin. Ze waren op de eerste plaats blij, dat er weer veiligheid en rust was. Dat men weer een doel had. Jonge mensen konden weer bouwen aan een toekomst.
Oorlog in Nederlands-Indië
In de periode 1945 tot 1950 was er nog een specifiek zorgpunt aan de orde. De oorlog in Indonesië.
Buiten dat de ouders van Nelly al hun zoon Sjaak hadden verloren door een noodlottig ongeval, moesten zij afscheid nemen van Cor. Hij was dienstplichtig en moest in 1946 op de boot naar Indië.
Zij vreesden het ergste. Hij kon absoluut niet tegen hitte. Hij was niet positief over dit avontuur.
Vele zonen zijn net als Cor niet teruggekeerd uit Indonesië. Maar liefst 5000 doden waren te betreuren aan Nederlandse zijde. Meer dan 100.000 doden aan de kant van Indonesië. Menig Nederlander vroeg zich af waar dit allemaal goed voor was geweest…
Twee zonen verloren…
Interview met Nelly Lemmers
door Leo Lemmers
8 februari 2022
Nelly Lemmers is een zus van Sjaak en Cor van Oijen. De familie van Oijen verloor twee zonen in de tweede oorlog en de periode daarna in Indonesië. Sjaak kwam op het eind van de tweede wereldoorlog als 15 jarige om bij een ongeluk met een wapen. Cor moest zijn dienstplicht gaan vervullen na de tweede wereldoorlog in Indonesië en sneuvelde daar in 1948.
“Vader had zeven zonen en veertien dochters, waarvan vijf jongens en negen meiden van mijn moeder. We hadden een heel groot huis en een heel grote plaats. We hadden zelf vee, kippen en groenten. Wij kwamen niks te kort en hadden het goed allemaal samen. We hadden een band met elkaar en dat kwam omdat er dingen gebeurden, zoals het ongeluk met onze Sjaak.
Sjaak, dat is een verhaal apart, die groeide op in de tijd dat er allerlei jongelui tegen de Duitsers opkwamen. We noemden dat toen de ondergrondse. Verzetsstrijders noemen we dat nu.
’s Nachts werden sommigen van die groep bij ons thuis ondergebracht. Ons vader had daarvoor in het hooi iets gemaakt. Een klein gangetje door het hooi en daar konden ze zich dan verstoppen bij een klein raampje, zodat ze bij onraad tussen de fruitbomen in de boomgaard konden vluchten om zich te verstoppen. Mijn moeder heeft goed voor die jongens gezorgd en eten voor ze gekookt.
Wij mochten dat allemaal niet weten, want dan zouden we er op school of zo over kunnen praten. Kinderen zeggen gewoon alles. Wij wisten wel dat er iets was, want wij zagen wel eens mannen over de plaats lopen, maar we wisten niet precies wat die daar deden. Later hebben ze ons alles wel verteld. Soms waren er onderduikers, zoals Engelse piloten. We lagen dan soms met vijf kinderen in een bed, wat we niet zo goed snapten. In de andere bedden lagen de onderduikers. Bij een razzia moesten de kinderen meteen de warme bedden opvullen van de onderduikers.
Verschillende keren werden er door de Duitsers razzia’s gehouden. Ze kwamen dan ’s nachts met vrachtwagens, die stopten bij de boterfabriek. Onze ouders hoorden de remmen dan piepen. Dan moesten wij ons rustig houden en dan kwamen ze bij ons zoeken.”
Canadezen in huis
“Later vanaf oktober 1944 toen de Duitsers hier weg waren zaten bij ons 36 Canadezen ingekwartierd achter bij de schuren en die hadden achter ook tenten staan. Ons vader gedroeg zich in dat huis met zoveel meisjes en soldaten als een generaal. Een paar van mijn zusjes waren al echt opgroeiende meisjes en daar waren die Canadezen razend op. Van mijn vader mochten ze ’s avonds binnen komen. Dan was daar een lange tafel neergezet, daar mochten ze dan aan zitten. Ze kregen van mijn moeder een glaasje met sap met kersen erin of zoiets. Dat hadden ze geweckt in grote flessen. Er mochten spelletjes gedaan worden. Mijn vader zat dan in de buurt van de deur. Die jongens wilden die meiden hebben natuurlijk, maar geen een heeft er een kans gehad. En om een uur of half tien klapte mijn vader in zijn handen en riep: “Het is tijd mannen!” En dan gingen alle mannen de deur uit, kregen allemaal nog een hand, maar de meiden bleven binnen.”
Een noodlottig ongeval
“De ondergrondse hadden een post bij het café, dat vroeger Ruud van Os was, en in de oorlog van Kees Vink, een stamcafé. Ze waren daar ingekwartierd.
Op een dag stonden wij allemaal buiten en komt daar ineens een fiets aan met een verzetsstrijder erop en die had een paar klompjes in zijn hand. Toen zei een van ons “dat zijn de klompen van onze Sjaak”. ” (Op dit moment schiet Nelly vol. De emoties zijn haar even de baas.)
“Vader en moeder gingen achter mekaar naar binnen, gingen aan de tafel zitten, strak met het gezicht naar beneden, naar de tafel gericht, hoofdschuddend van nee, nee, niet!
Sjaak was nog niet dood. Die jongens hadden daar in het café allemaal wapens op een hoop staan. Tegenwoordig zou dat allemaal niet meer kunnen en is dat allemaal veel strenger. Maar dat waren allemaal jongens die zo van de straat geplukt waren om tegen de bezetter te vechten. Zij waren wel een beetje getraind om met die geweren te vechten, maar nooit om er veilig mee om te gaan. Je kunt het ze dus eigenlijk niet kwalijk nemen.
Hun geweren stonden op een hoop bij de deur. Jongens van 15, 16 jaar, zoals onze Sjaak, waren natuurlijk razend op zoiets. Sjaak en een andere jongen komen daar binnen en lopen recht naar die geweren en roepen enthousiast: “Oh kijk daar eens!” Sjaak pakt een geweer en “Pats”.
Soldaten hebben Sjaak naar Nijmegen gebracht naar het ziekenhuis. Het ziekenhuis werd op dat moment overspoeld met gewonden omdat Nijmegen op dat moment onder vuur lag. Sjaak werd daar in een gang gelegd tussen allemaal gewonde soldaten. De kogel was door de longen geschoten. Als ze hem meteen medische hulp hadden kunnen bieden, had hij niet dood hoeven te gaan.
Het was heel moeilijk om naar Nijmegen te gaan. Er was een strenge controle bij het kanaal. Maar Wim Arts was taxichauffeur en bracht Moeke naar Nijmegen. Moeke ging iedere dag. Sjaak heeft daar twee weken gelegen en toen was hij dood.
Toen hij doodging, moest hij weg daar. Ons Mony heeft toen een auto gecharterd en hebben zusters het menneke achter op de achterbank gelegd en zo gingen ze er mee naar huis. Op een middag moest hij begraven worden hier op het kerkhof. Twee bij ons ingekwartierde Canadezen hebben nog geholpen om Sjaak te begraven. We zijn er allemaal bij geweest toen hij begraven is, ook onze Cor die naar Indië zou gaan.”
Cor moet naar Nederlands-Indië
“Na de oorlog moest Cor in dienst. Ik weet niet of hij graag naar Indië ging. Ik denk het niet. Maar hij moest. Hij moest. Weigeraars kwamen niet ver in die tijd, die werden vastgezet in kampen. Hij was vrolijk, dus hij nam het. Hij was niet somber, hij nam het. Hij kon wel heel slecht tegen hitte. Ik weet nog wel dat mijn vader en moeder heel verdrietig waren toen hij moest gaan en dat wij allemaal stonden te huilen. Mijn oudste broer zei nog: “Die komt nooit meer terug.” Hij heeft gelijk gekregen.
Wij hadden allemaal al voorbereidingen getroffen voor als hij thuis zou komen. Hij zou in 1948 in oktober naar huis komen en in augustus…
Hij was een echte lolbroek. Als het hier kermis was, was hij altijd bij Rien van Gelder. Hij was in dienst in Nijmegen en maakte daar kameraden, waarvan enkelen ons nog thuis bezocht hebben.
Tijdens zijn laatste kermis kreeg hij inschepingsverlof. Hij heeft zich toen als afscheid helemaal zat gedronken en door zijn vrienden werd hij triomferend op de schouders genomen. Ze moesten twee jaar in dienst blijven.
Op 18 oktober 1946 is hij met een boot gegaan. Een paar van ons mochten hem uitzwaaien. Die boot heette de Indrapoera. Op 18 november kwam hij in Indonesië aan.
Cor was mortiercommandant. Hij was nog maar goed en wel in dienst en toen werd hij al korporaal. Wij hebben verschillende brieven van hem gehad, maar die brieven zijn verloren gegaan. Ook in Indië was hij de lolbroek van de compagnie, zo hoorden we van zijn kameraden die nog eens bij ons zijn geweest.
Op een zondagmiddag kwamen de pastoor en de burgemeester er op de fiets aan. Toen wisten mijn ouders genoeg.
Wij waren van die opgroeiende kinderen, net zo oud, dat wij ’s middags even naar de Drutense kermis mochten. Gerda, Jo, Leen en ik. Wij waren nog niet op de kermis of daar kwam iemand aan die zei: “Daar staan ze”. Het was een jongen uit de buurt die wij kenden. Hij zei: “Jullie moeten met mij mee naar huis gaan.” En hij keek zo raar. Wij op het fietske naar huis en toen wij thuis kwamen waren de burgemeester en de pastoor er nog.
Gradus en Albert waren niet naar de kermis. Een paard moest een veulen krijgen. Coosje was bij hen omdat ze te jong was om naar de kermis te gaan. Op die bewuste zondagmiddag zag ze de burgemeester en de pastoor fietsen en dat vond ze raar. Zij is gaan kijken waar ze naar toe gingen en zag toen dat ze bij haar thuis naar binnen gingen. Snel is ze bij Mony, die in de voorkamer ziek op bed lag, gaan kijken en kon in het open raam haar moeder horen schreeuwen en zag haar vader opstaan en weglopen naar het land.
Zoiets vergeet je nooit meer. Mijn ouders kregen een echte klap om de oren. Eerst Sjaak verloren en nu dit….
De kameraad die later nog hier is geweest, ik weet niet meer wat die allemaal aan mijn ouders verteld heeft, maar daar hebben ze veel troost aan gehad. We hebben nog een foto gezien van hem en het viel ons op dat hij heel mager was geworden. Hij kon hier al heel niet tegen de hitte en misschien van de heimwee….
Cor had een dagboek bijgehouden. Dat kregen wij pas weer na jaren in handen. Er waren bladzijden uitgeknipt. Hij beschrijft daarin verschrikkelijke dingen die hij gezien heeft, maar ook beschrijft hij het prachtige land: “Prachtig zulk een omgeving, onvergetelijk die ravijnen met de daarin liggende sawa’s. De slingerbochten in de weg zijn mooi, maar doodsgevaarlijk. Ravijnen en steile rotswanden, beekjes, stroompjes en watervallen. De omgeving is mooi, maar er heerst honger en mijn maten zijn ontevreden. Arm Holland, uitgemergeld leger. Hoe zal het zijn wanneer we weer eens in gevecht komen. Zou er dan eten zijn? Zouden we dan genoeg krijgen om een strijd vol te houden?”.”
De rekening gepresenteerd…
“Pas jaren later hebben we gehoord hoe het gebeurd is. Ze kwamen terug van een feestelijke bijeenkomst en reden in een jeep terug naar hun kazerne. Die lolbroek van ons moest zo nodig voor op de motorkap van de jeep zitten. Toen is het gebeurd. De Indiërs hadden scherpe ijzerdraden over de weg gespannen en dat is hem noodlottig geworden. Dat hebben ze ons pas verteld, toen de oorlog al lang voorbij was. Onze ouders hebben dit nooit geweten.
Als er vandaag de dag iets over Indië op de TV komt kan ik er niet naar kijken, ben altijd bang dat ik hem dan zomaar ineens zie liggen. Er zijn er 5000 gesneuveld en waarvoor? Allemaal voor niks. ’t Ging uiteindelijk alleen maar om geld.
Cor is begraven op Menteng Pulo, een begraafplaats vlak bij Jakarta.
Na de begrafenis van Cor in Indonesië, kwam er een rekening voor de onkosten, die waren gemaakt voor de uitvaart. Vader werd gevraagd naar het gemeentehuis te komen. Hij ging er met zijn beste pak aan naar toe omdat hij iets anders verwachtte dan de rekening voor de begrafenis. Hij was erg van streek toen hij thuiskwam.
Een bedrag van 141 gulden en twintig cent voor de uitvaartmis en een volgmis met 6 kaarsen en 11 maandstonden met 4 kaarsen. Dat moest contant worden betaald en er was geen geld. Eten was er genoeg maar contant geld niet en daarom hebben mijn ouders rundvee moeten verkopen om de kosten van de uitvaart te kunnen betalen voor hun zoon, die voor het vaderland gevallen was.
Ik snap niet hoe mijn ouders door die tijd heen zijn gekomen. Het was verschrikkelijk wat zij meemaakten. Eerst Sjaak, daarna Cor.”
Emigratie
Maar niet iedereen zag een florissante toekomst in Nederland voor zich. Velen zochten hun geluk buiten de grenzen. Ik heb me erover verwonderd hoeveel leden van het gezin van Nelly, de familie van Oijen, in Nederland te weinig toekomstmogelijkheden zagen. Het gezin bestond uit vader en moeder met 19 kinderen. 7 zonen en 12 dochters.
Het was in die tijd de gewoonte, dat de oudste zoon het boerenbedrijf overnam. Meisjes gingen “dienen” als ze de leerplichtige leeftijd bereikt hadden. Vaak in de richting van Nijmegen in het gezin van een notaris of andere welgestelden. Ze deden daar veel ervaring op in het huishouden. Sommigen mochten nog een cursus volgen. Enkelen gingen naar een kostschool.
Jongens moesten vaak op 12-jarige leeftijd thuis komen werken, hetgeen ook met de oudste meisjes zo was. Moeder ging met groenten naar de markt in Nijmegen. Die inkomsten had ze nodig om stoffen te kopen voor kleding. Ze maakte alles zelf.
Verschillende gezinsleden zochten dus hun heil in Australië of Canada.
Gradus was de eerste die wilde emigreren. Hij vertrok in 1950. In 1951 vertrok Thea met haar man en zus Leen naar hetzelfde land. Thea en haar man zijn later naar Canada verhuisd. Gradus en Leen zijn uiteindelijk ook naar Canada gegaan. Mien zocht het dichterbij huis en ging in Limburg wonen. Toen Jo trouwde verhuisde ze met haar man naar Frankrijk in 1955. Lies tenslotte ging in 1965 naar Luxemburg.
Wat heeft deze mensen toch allemaal bewogen om hun heil buiten Nederland te zoeken? Wellicht speelde een rol, dat een vrouw in die tijd een ondernemende man volgde in zijn plannen om te emigreren, maar ze moesten het daar toch wel over eens zijn. Maar vooral werd de keuze bepaald door de situatie na de oorlog in Nederland. Velen zagen in de opbouwperiode niet genoeg kansen om een bestaan op te bouwen. Ook de toenemende angst voor het gevaar uit het oosten in het kader van de koude oorlog, zeker na de inval van de Russen in Hongarije, schepte een sfeer van onveiligheid. Zorgen over een nieuwe oorlog waren er beslist. Zoals bij oudere Nederlanders nu ook door de onrust in Oekraïne.