Dijk 29 en 30 – Het woonhuis van Guus van Heck en Niek van Oijen
In dit huis woonden twee gezinnen. Aan de oostelijke kant de familie van Guus van Heck, de andere kant de familie van Niek van Oijen.
De familie van Oijen
Ans, een dochter van Niek van Oijen, was in die tijd 10 jaar oud. Zij had een zus van 12 jaar, zij was de oudste. Verder waren er nog twee jongens en twee zusjes, een tweeling. Totaal dus 6 kinderen.
Wij woonden in het grotere gedeelte van het huis aan de westkant. Wij hadden zelfs nog een soort deel in het huis. Het huis was eigendom van de bedrijfsleider van de Bosoven, Jan W. van Ringelenstein. Elke week kwam hij op de fiets de huur ophalen: 2,50 gulden.
Vader kwam uit een bakkersfamilie. Door omstandigheden is hij klompenmaker geworden. Toen de verdiensten tegenvielen, is hij gaan werken op de steenfabriek, de Boschoven in de Drutense Waarden.
Per fiets ging hij dagelijks naar zijn werk en bij hoog water lag er aan de afrit ter hoogte van het huis te Leeuwen een roeiboot klaar om hem over te zetten naar de Bosoven.
Wij sliepen in die angstige dagen vanaf eind september al regelmatig in “de Staf”. Daar waren in de kelder verschillende ruimtes, waaronder een wijnkelder. Zowat de hele buurt sliep daar soms. Ik herinner me bijvoorbeeld de familie van tuinder van Oijen.
In de nacht van de dijkbrand waren we thuis en moesten wij plotseling het bed uit. Er werd geroepen dat we snel weg moesten en naar opoe moesten lopen. Opoe woonde in de Tesstraat op hoek Trambaan/Tesstraat tegenover het huis, waar destijds Kuipers woonde. Destijds woonde daar ene Kuipers. Opoe had daar een bakkerij. Wij liepen daar als kinderen vaker zelfstandig naar toe. Dus onze ouders waren er gerust op dat we dat zelf wel konden. We liepen richttoe over een paadje achter “De Staf” langs naar de Waterstraat en dan rechtsaf naar de Trambaan. Vanaf de hoek, waar toen Van Oijen woonde, via de Trambaan richting Tesstraat.
Ondertussen probeerden vader en moeder zoveel mogelijk te redden en buiten te zetten, maar door de vonkenregen ging alles verloren. Vader en moeder zijn toen nog even opgevangen door de nonnen van het klooster, die ze van koffie voorzagen.
De volgende dag zijn we naar de overblijfselen van het huis gaan kijken. Wij hadden een overwelfde kelder. Uit voorzorg hadden onze ouders daarin al het nodige opgeborgen, zoals kleding en etenswaren. Ik betwijfel of ze daar nog veel van hebben teruggevonden. Grote groepen mensen trokken langs de puinhopen met zakken om te kijken of er nog iets van waarde was te vinden. Ik vraag me af of er geplunderd werd. Ik weet het niet zeker………….
Wij zijn een paar nachten bij opoe (“de pak”) gebleven. Daarna een paar dagen naar Piet van Gelder, de overburen aan de andere kant van de Trambaan. Vervolgens enkele weken ondergebracht in de land- en tuinbouwschool aan de Waterstraat.
Toen de Overbetuwe moest evacueren naar België, kregen wij het aanbod van de gemeente ook daarheen te evacueren. Het was een hele belevenis toen we per trein naar Overboelare bij Gerardsbergen mochten reizen. Ons gezin werd daar ondergebracht in een nonnenklooster. Ik en mijn oudste zus konden terecht bij een kinderloos echtpaar in het dorp. Wij zagen daar gezinnen uit Zetten, Randwijk en Andelst. Ook enkele families uit onze streek, zoals een familie Janssen en van Sommeren.
Na een half jaar gingen we terug naar Boven-Leeuwen en kregen daar een huis in de Steegsestraat, nu Bernhardstraat. Na enige jaren kregen we uiteindelijk een nieuwe woning in de Willibrordusstraat.
De familie van Heck
Guus junior was 3 jaar oud ten tijde van de dijkbrand. Hij heeft hierover geschreven in “Boven-Leeuwen, de geschiedenis van Hlaiwa tot Boveneind”. (blz 182-183)
Vader Guus en moeder Mien zijn rustig gaan slapen die nacht. Hun drie kinderen liggen te slapen in hun opkamertje. Moeder is hoogzwanger van nummer 4.
Na middernacht klinkt er plotseling geschreeuw geroep en gebons op ramen en deuren: “Raus, raus, raus!”. Al snel wordt duidelijk dat de Duitsers aan het brandstichten zijn. Het huis van Kees van Zandvoort, net voor ons huis, staat al in lichterlaaie
De kinderen worden snel aangekleed. Vader probeert nog wat meubels uit huis te krijgen, evenals een gebeeldhouwde kapstok en een krantenhanger. Als moeder de kinderen mee naar buiten wil nemen is ze Guusje kwijt. Hij blijkt slaapdronken weer in zijn bedje gekropen te zijn. Vader probeert nog te redden wat er te redden valt en moet toezien hoe de Duitsers het huis in brand steken, te beginnen met de gordijnen.
Moeder vlucht met de drie kinderen het bietenland op richting het St. Jozefklooster dat achter het huis ligt. Ze moet enkele honderden meters op hoge hakken lopen door modderige grond. Bij een slootje gekomen vraagt ze aan een paar voorbijkomende paters, die gevlucht zijn uit de Staf, of ze even willen helpen de kinderen over de sloot te zetten. Maar de paters hebben geen tijd en weten niet hoe snel ze zich uit de voeten moeten maken. Ze laten de zwangere vrouw in wanhoop achter.
Toch lukt het haar uiteindelijk het klooster te bereiken.
Wij blijven die nacht in het klooster en worden door de zusters goed opgevangen.
De volgende dag gaan wij kijken bij het afgebrande huis. Vader komt met een pannetje in zijn handen door het keukenraam naar buiten. In het pannetje het vlees, dat moeder gisteren nog op de kachel had gezet om het tot vandaag te laten sudderen, totaal verkoold………
Na drie dagen werd broertje Bert geboren op ons logeeradres bij opa Bertus van de Berg in de Florastraat. Later zijn we verhuisd naar de Puiflijksestraat, nu Noord-Zuid, in het huis bij de familie Staal.