Skip to main content

Tegel 11 – het volledige verhaal

De meistaking van 1943

Toen op donderdag 29 april 1943 op bevel van de Duitse bezetter voormalige Nederlandse militairen weer in “krijgsgevangenschap weggevoerd” moesten worden, braken in het hele land stakingen uit. Ook in Beneden-Leeuwen legden arbeiders op 30 april hun werk neer. Dat gebeurde bij de mandenmakerijen, scheepswerven, meubelfabrieken, de melkfabriek en de meelfabriek. Om de staking te breken maakten de Duitsers middels plakkaten duidelijk dat het Standrecht vanaf 30 april 1943 van kracht was.

Op maandag 3 mei  arriveerden hier twee overvalwagens van de Gestapo vanuit Tiel. Er werd een onderzoek naar de staking gestart. Eerst moesten de werkgevers op het gemeentehuis verschijnen. Vervolgens begonnen de razzia’s. De hele middag door werden mensen met overvalwagens bij bedrijven of thuis opgehaald en naar het gemeentehuis gebracht. De opgehaalde stakers werden in de wachtkamer van het distributiekantoor gelegen op de begane grond onder het gemeentehuis opgesloten. In afwachting van hun verhoor werden zij geslagen en geschopt. Jongens van 15 en 16 jaar werden mishandeld. Niemand mocht een woord zeggen. Tijdens de verhoren werden de stakers met de dood bedreigd. Sommige stakers werden vrijgesproken, anderen weer opgehaald. Het was een komen en gaan. De Duitsers wilde weten wie met de staking begonnen was en wie had deelgenomen aan de “plundering” van de melkwagens. Ze kwamen er niet uit. Buren konden vanuit hun woning zien dat de gearresteerden onder in het gemeentehuis dreigend onder vuur werden gehouden met een mitrailleur, die op de tafel stond.

De bevolking was radeloos. Steeds verzamelden zich mensen voor het gemeentehuis, waaronder huilende familieleden, in afwachting of hun zoon of broer vrijgelaten zou worden. Als er teveel mensen samenschoolden, schoten de Duitsers over hun hoofden heen, waarna men zich verspreidde. Maar ze kwamen steeds terug. Tegen de avond bleven er twintig stakers over, die de nacht doorbrachten op stoelen of banken.

De volgende dag, dinsdag 4 mei, liepen gewapende patrouilles door de straten. Op hoeken van straten stonden wachtposten. Niemand mocht meer in de buurt van het gemeentehuis komen. Tot tegen vijf uur werden er stakers opgehaald, ondervraagd, vrijgelaten, geschopt en geslagen. ’s Avonds tegen negen uur werden negen stakers ter dood veroordeeld. Jan Walraven, die ook voor de rechter stond, maar wiens naam niet genoemd werd, stond na het uitspreken van het vonnis naar voren en verklaarde: “Als hier iemand schuldig is, ben ik het. Ik heb opdracht gegeven het werk neer te leggen, alleen ik. Deze mensen gaan vrijuit.” Daarna werd het vonnis veranderd. Vier van de negen stakers werden ter dood veroordeeld en hieraan werd Jan Walraven toegevoegd. De vijf anderen werden veroordeeld tot vijftien jaar tuchthuis, dus concentratiekamp. Dertien andere stakers werden veroordeeld tot afvoering naar kamp Vught. Van zo’n 90 opgehaalde stakers werden er 23 veroordeeld.

De vonnissen

Ter dood veroordeeld:  
Cornelis van Emmerloot, 34 jaar werfarbeider 
Lambert Hendriks, 32 jaar meubelmaker
Jan Walraven, 31 jaar meubelfabrikant 
Gerard van Kampen, 24 jaar meubelmaker                   
Antoon Wijman, 31 jaar werfarbeider

De vijf ter dood veroordeelden zijn op woensdag 5 mei 1943 op de Galgenberg te Arnhem gefusilleerd.

Bart Hendriks

Cor van Emmerloot

Jan Walraven


15 jaar tuchthuisstraf
Piet van Dreumel
, 23 jaar meubelmaker
Piet Hol, 34 jaar meubelmaker
Hendrik de Kok, 19 jaar meubelmaker
Gerard Rikken, 30 jaar meubelmaker
Wim Tijnagel, 19 jaar meubelmaker

Van de vijf, die tot 15 jaar tuchthuisstraf waren veroordeeld, kwamen er vier om in een concentratiekamp. Alleen Piet van Dreumel overleefde. Hij werd op 5 mei 1945 door de Russen bevrijd.

Gradus Rikken

overleden te Mauthausen op 23 februari 1945

Hendrik de Kok

overleden te Mauthausen op 16 maart 1945

Piet Hol

overleden te Bergen-Belsen tussen 6 april en 31 mei 1945


Weggevoerd naar Vught
Hendrik van Gelder
, 38 jaar mandenmaker
Johan van Kessel, 42 jaar meubelmaker
Wim Salet, 53 jaar meubelfabrikant                             
Theo Oremus, 37 jaar boekhouder
Arnold van Kruisbergen, 20 jaar mandenmaker             
Gerard Walraven, 23 jaar meubelfabrikant
Nico van de Hurk, 28 jaar mandenmaker                      
Johan van Eck, 38 jaar meubelmaker
Johan Megens, 22 jaar meubelmaker                           
Antoon van der Donk, 21 jaar meubelmaker
Wouter van Hees, 18 jaar meubelmaker                      
Albert de Reuver, 22 jaar meubelmaker
Lambert Gerritsen, 27 jaar meubelmaker

Al degenen, die naar kamp Vught werden overgebracht, keerden in de loop van 1943 weer terug naar huis. De eerste op 22 mei, de laatste op 10 augustus.

Landelijk gezien werden er tijdens de april-meistaking 116 doodvonnissen uitgesproken, waarvan er 80 werden uitgevoerd.

Op straat werden 95 Nederlanders doodgeschoten en meer dan 40 ernstig gewond. Ongeveer 900 stakers werden afgevoerd, de meesten naar Vught. Van hen zijn er in september 1944 nog velen naar Duitse concentratiekampen getransporteerd


Dwangarbeid

In februari 1942 moeten alle mannen in de leeftijd van 17 t/m 40 jaar zich melden om te gaan werken in Duitsland: de arbeidsinzet. Dwangarbeid dus. Wie zich niet meldde werd zwaar gestraft. Vele mannen doken onder. Soms werd er iemand aangegeven, opgepakt en alsnog naar Duitsland gestuurd. Henk Luijpen werd door een buurtgenoot verraden. Henk heeft het overleefd en vertelt over zijn ervaringen:

Het verhaal van Henk Luypen

Henk ontving een bevel zich te melden. Zou hij dit niet doen, onderduiken om de arbeidsinzet te ontwijken, dan zou zijn familie daarvoor zwaar gestraft worden.

“…Het is inmiddels eind 1942 en ’t gaat allemaal z’n gangetje als een buurtgenoot het nodig vindt om mij te verraden en aan te geven voor werk in Duitsland.

Enkele dagen erna reeds kwam er een brief van het ‘Gewestelijk Arbeidsbureau’ in Tiel om me daar te melden ‘ten einde te werk te worden gesteld in Duitsland’. Natuurlijk ging ik daar niet op in, maar na nog enkele brieven met daarin ook dreigementen, durfde ik niet meer te weigeren.

Op 3 februari 1943 werd ik door ons vader op de fiets naar Tiel gebracht, na thuis (heel moeilijk) afscheid te hebben genomen. Met een echte trein naar Venlo/Kaldenkirchen. Daar moesten we overstappen op een trein van ongeveer 15 a 20 coupés, allemaal met ‘geroofde’ jonge mannen. Allemaal onervaren en niet wetende wat hun allemaal te wachten stond. Maar daar zouden we gauw genoeg achter komen.

Het volgende station was Oberhausen. Daar werden we in kleinere groepen ingedeeld. Een aantal moest door naar Essen-Bochum, anderen moesten na Recklinghausen of Kassel. Ik kwam terecht bij ‘Hydrierwerk Scholven’, een enorme fabriek waar synthetische brandstof werd gemaakt uit gemalen steenkool, vermengd met o.a. salmiak, vitriool en andere chemicaliën.

En ja, we moesten toch ook nog ergens wonen. Met een man of 15 werden we naar Gladbeck/ Zweckel gebracht. Een veld vol barakken (houten keten) met stapelbedden en alleen het hoognodige beddengoed.

Het wonen was gewoon slecht. Met warm weer kropen aan de binnenkant van de wand de mieren en wandluizen omhoog en als het koud weer was, dan zat je te verkleumen. Ruimte om te wassen of te douchen was er nauwelijks, maar dat was niet het ergste. Alles ademde een vreemde sfeer en er was een dreigend gevoel. Buiten hingen talloze zogeheten ‘sperrballons’, bedoeld om de geallieerde verkenningsvliegtuigen tegen te houden, wat maar deels lukte. De volgende dag naar ’t werk, lopend natuurlijk, zo’n kilometer of 5.

Een dag of wat later was er al een brief van thuis en pakje met wat noodzakelijke spulletjes er in. Een worstje, wat boter en zelfs garen en naalden. Heel lief van mijn moeder. Helaas was het ontvangen van pakketjes na een week of drie afgelopen. Er kwam niets meer aan. Later vernam ik dat die brieven en pakjes bij de grens werden onderschept, opengebroken en leeggeroofd. Toen ook dat enige contact met thuis verloren ging, werd het voor mij heel erg moeilijk. Vreemd werk, vreemde mensen, voortdurende bedreiging en daardoor altijd het gevoel van angst. Dan voel je je echt alleen op de wereld. Maar je kon daar niet altijd mee bezig zijn. Voorop stond de wil om te overleven, hoewel het allemaal erg uitzichtloos was…

Er gebeurden vreselijke dingen. Luchtalarm bijvoorbeeld ’s avonds om half twaalf. Alarm – vol alarm – acuut alarm. Dat betekende dat de bommenwerpers al boven je hoofd hingen… 

Dat alarm duurde tot de volgende morgen half zeven. Toen we buiten kwamen, leek het wel of het einde van de wereld was aangebroken. Alles brandde of lag volledig in puin. In wat er van die fabriek nog over was, troffen we de meest gruwelijke taferelen aan. Tussen uitgebrande machines en vernielde ‘schuilkoepeltjes’ lagen vele doden en tientallen zwaargewonden met afgerukte ledematen en opengereten lichamen. Allemaal mensen die niet op tijd konden wegkomen of niet weg mochten. Er werden toen wat medewerkers aangewezen om de lijken of de zwaar verminkte lichamen, tussen het puin uit te halen en op een soort brancards naar een groot grasveld te dragen. Alleen al van de aanblik van al die doden en gewonden, ben ik zo ziek geworden, dat ik gevlucht men naar een nabijgelegen bos. Daar heb ik lange tijd van pure ellende zitten huilen. Je bent zo wanhopig en machteloos. Je voelt je zo ontzettend eenzaam! Je kon je ellende met niemand delen.”

Inmiddels heeft Henk Cor van Wegen uit Druten ontmoet. Cor weet voor elkaar te krijgen dat Henk samen met anderen in een leegstaande timmerwerkplaats mag wonen en door de vele gesprekken groeit tussen hen een hechte vriendschap. 

“…De Duitsers zagen geen kans meer om die in puin geschoten fabriek nog op te bouwen, dus gingen ze ‘ondergronds’. In hun overmoed dachten ze nog een nieuwe fabriek te bouwen, maar de geallieerden bombardeerden zelfs al de aanvoer van materialen.

Toen ook dat project mislukte werd een aantal mensen waaronder ik, gedwongen te gaan werken in een kolenmijn, op meer dan tweehonderd meter onder de grond. Een hele nieuwe ervaring, maar ook zwaar. Voor het vervoer van de volle zware lorries, waren er paarden. Die waren, ook al door slechte voeding, al zo snel verzwakt, dat ze niet meer konden werken. Dus moest dat werk door ons gebeuren. Het verrijden van zware lorries vol steenkool op rails.

In die tussentijd waren de geallieerden geland in Normandië en rukten via Frankrijk en België op richting Ruhrgebied. Dit ging gepaard met hevige gevechten. De situatie werd ronduit levensgevaarlijk want de schuilkelders die er waren in de omgeving van de werkplaats, waren vernield of afgesloten. Het was afwachten wat er ging gebeuren en de dreiging bleef. Er werk letterlijk om iedere straat gevochten en alles lag binnen de kortste keren in puin. De toestand was echt bizar. Niet te eten en te drinken, maar vooral die verlammende angst.”

Ook als de vrijheid binnen handbereik is, is de ellende nog niet voorbij. Henk en Cor worden door Amerikaanse soldaten naar een interneringskamp gebracht waar ze ongeveer zes weken hebben gezeten. Ze kregen een strenge keuring en werden langdurig ondervraagd. Dit om er zeker van te zijn dat ze geen landverraders of SS-ers waren die zich inmiddels tussen de dwangarbeiders hadden gemengd.

“…Het weerzien met mijn familie was bijzonder emotioneel. Ze kenden me bijna niet meer terug, zo mager was ik geworden.
Zo eindigde een verschrikkelijk avontuur toch nog redelijk goed. Wel is het zo dat ik, zelfs nu na al die jaren die inmiddels verstreken zijn, nog vreselijke nachtmerries heb en badend in het zweet en met verschrikkelijke hoofdpijn wakker word.”


Niet teruggekeerd uit dwangarbeid.

Vier jongens uit Beneden-Leeuwen kwamen niet meer terug uit Duitsland. Vaak hoorde familie pas na lange tijd, wat er was gebeurd en dat hun familielid was omgekomen.

Johan Megens
is opgepakt bij een razzia in Leeuwen tijdens de april-meistaking in 1943. Van hem is nooit meer iets vernomen.

Waarschijnlijk is Johan een van de velen, die tijdens dwangarbeid zijn omgekomen door bombardementen, oorlogshandelingen, ondervoeding, andere ontberingen of mishandeling.


Johan van de Geijn
werkte als 19 jarige jongen bij meubelfabriek Salet aan de Korte Brouwerstraat.

In 1941 is hij samen met zijn broer Helm opgepakt en als dwangarbeider naar Duitsland afgevoerd.

De Arbeitseinsatz was bedoeld om mensen onder erbarmelijke omstandigheden te laten werken tot ze er letterlijk bij neervielen. Johan probeerde hieraan te ontkomen toen hij in 1944 met verlof thuiskwam en onderdook. Op 18 augustus 1944 werd hij door de Nederlandse SS opgepakt en gearresteerd.

Via gevangenis De Koepel in Arnhem kwam hij terecht in kamp Amersfoort. Verwaarlozing, honger, mishandeling en moord drukten een stempel op het verblijf van de meer dan 35.000 gevangenen, waarvan de grootste groep bestond uit mannen die zich aan de Arbeitseinsatz hadden onttrokken. Uiteindelijk werd Johan van de Geijn op 8 september 1944 overgebracht naar het concentratiekamp Neuengamme bij Hamburg.

Daar wachtten hem en anderen opnieuw een hel op aarde. Het motto van de kampleiding was “Vernichtigung durch Arbeit”. De gevangenen werden ingezet bij o.a. tankvallen graven, puin ruimen in het gebombardeerde Hamburg en bommen onschadelijk maken.

Nadat Heinrich Himmler het bevel had gegeven dat er geen gevangenen levend in handen mochten vallen van de oprukkende geallieerden, werden in 1945 meer dan 9.000 gevangenen uit hoofdkamp, waaronder Johan, naar Lübeck getransporteerd. De plaats Lübeck ligt 60 kilometer ten noorden van Hamburg.
Veelal vond dit transport te voet plaats. Veel zieke en uitgeputte gevangenen overleefden deze tocht niet.

Vanaf 26 april werden de duizenden gevangenen uit Neuengamme met het vrachtschip de Athen naar de Cap Arcona en de Thielbeck in de baai van Lübeck (Oostzee) gebracht en daar zonder enige voorziening in het schip achtergelaten.

De angst was voelbaar aanwezig bij de gevangenen, zo blijkt uit de overlevering. De reden voor transport was de gevangen immers niet duidelijk gemaakt. Het vermoeden was dat de schepen op zee tot zinken zouden worden gebracht om daarmee alle bewijzen te wissen.

De realiteit verliep anders dan de gevangenen op de schepen vreesden, maar was net zo dramatisch.

Op 3 mei 1945, daags voor de bevrijding, werden de overvolle schepen per vergissing door Britse jachtbommenwerpers aangevallen. De Engelse piloten zagen de schepen aan voor een Duits troepentransport. Ooggetuigen stelden vast dat ook explosies werden gezien op plaatsen waar het schip Cap Arcona ogenschijnlijk niet werd geraakt. Dit kwam waarschijnlijk van de explosieven, die vooraf al in het schip waren aangebracht.

De Thielbeck werd een uur later aangevallen en zonk binnen twintig minuten na de aanval.

Voor Johan van de Geijn kwam de bevrijding dus één dag te laat. Hij zou op 18 juli 1945 23 jaar geworden zijn.


Theo Domensino
is geboren te Beneden-Leeuwen op 18 mei 1924. Hij moest in Duitsland gaan werken. De fabriek waarin hij werkte, is getroffen door een overstroming. Daarbij is Theo omgekomen op 28 oktober 1943 in Mülheim a/d Ruhr.
Hij is begraven op het ereveld Friedhoff Stoffelen te Düsseldorf.

Een andere bron vermeldt, dat Theo eind augustus 1943 is opgepakt bij een vluchtpoging tijdens
gedwongen arbeidsinzet op het station van Duisburg.
Hij werd afgevoerd naar een concentratiekamp en zou daar op bovengenoemde datum zijn overleden.


Gerrit Lemmers
is als dwangarbeider meegenomen naar Duitsland.
Hij vond het werken voor de vijand vreselijk. Hij is een paar maal ontsnapt en weer opgepakt, een keer was hij zelfs al vlakbij de Nederlandse grens. Na zijn laatste ontsnappingspoging is door de Duitsers gedreigd dat bij een volgende poging er een aantal perso­nen zouden worden gefusilleerd.

De familie heeft Gerrit pakketjes kunnen toesturen, die werkelijk aangekomen zijn. Hij was blij met dit contact met zijn familie. Door een noodlottig ongeval in de fabriek, waarin hij werkte is Gerrit overleden. Een molensteen is losgeraakt en heeft zijn hoofd geraakt. Hij was op slag dood.

De pastoor kwam de familie het droevige nieuws brengen. De familie kon vanwege de oorlogstijd niet naar de begrafenis.

Voor het eerst kon dat pas na de oorlog.